(Jaren geleden gebeurd, toen Amsterdam nog Amsterdam was)

In de jaren 1950 reden er in Amsterdam van die blauwe trams, zonder deuren en met treeplanken. Vele Amsterdammers sprongen via de treeplanken in- of uit de tram als deze nog niet helemaal stil stond. In die tijd was dat een soort van sport geworden. Mensen van buiten Amsterdam dachten vaak dat de stadse Amsterdammers de mensen die van buiten kwamen altijd in de maling namen. Dat was in die tijd ook wel een beetje waar en misschien is dat zelfs nu ook nog wel zo.

Op een goede dag zat ik in de tram toen een man van buiten aan de conducteur vroeg: “Hoe moet ik in- of uit de tram springen?”. De conducteur antwoorde toen: “Het beste is altijd met de rij richting mee, maar het mag eigenlijk niet hoor want dat kan gevaarlijk zijn. De man begreep het niet helemaal en dacht: “die conducteur neemt mij in de maling dus misschien kan ik dan beter achteruit springen”.

Nu moet u weten dat er in de vijftiger jaren in Amsterdam veel minder auto’s reden dan nu en dat er nog vaak gebruik werd gemaakt van een ouderwetse paard en wagen. Dit betekende dan ook dat er in heel Amsterdam vaak grote plakkaten met paardenpoep op de straten lagen. Afijn, op een gegeven moment staat de meneer die van buiten kwam op in de tram, omdat de tram bijna bij de halte was aangekomen waar hij er uit moest.

De man liep dus naar de plek waar je de tram moest verlaten en sprong, nog voordat de tram stilstond, achteruit de tram uit. Helaas ging dat niet helemaal goed en de beste man viel achterover op straat, pardoes met zijn achterhoofd in een groot plakkaat paardenpoep.

De conducteur zei toen: “ik zei nog zo dat het gevaarlijk kan zijn en ik bedoelde dat u gewoon voortuit moet springen hoor”. Hierop antwoorde de man: “Ja, dat zou je willen hé! Dan was ik er met mijn gezicht midden in gevallen”. De conducteur schudde zijn hoofd en kwam niet meer bij van het lachen ……..

Een verhaal van Sjaak Aue